John Does: samen kom je verder!

Na ruim twaalf jaar lid te zijn geweest van de cao-delegatie, het Overleg Arbeidsvoorwaarden Kunsteducatie (OAK) en nog veel langer werkzaam geweest te zijn in HR-functies in de branche van de kunst- en cultuureducatie, sluit John Does dit hoofdstuk voor nu af om als wethouder in de gemeente Heerhugowaard aan de slag te gaan. De vele bijdragen van John Does zijn voor de branche van doorslaggevend belang geweest en hebben enorm veel betekend in de totstandkoming van de CAO Kunsteducatie. Zijn vertrek uit de cao-delegatie en het OAK willen wij dan ook niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Cultuurconnectie sprak met hem voor een terugblik op zijn ervaringen binnen de branche, maar ook een blik vooruit in de toekomst van kunst- en cultuureducatie en over zijn visie op de rol van de gemeentelijke overheid.

De meeste mensen kennen jou door je inspanningen voor de CAO Kunsteducatie en het OAK, maar hoe ben je eigenlijk in de branche terecht gekomen?
“Nou, eigenlijk zat ik al in de kunst en cultuur, want van huis uit ben ik slagwerker en slagwerkdocent. Ik was een actief beoefenaar, een echte ‘rock and roller’ zal ik maar zeggen, maar daarnaast gaf ik ook heel veel les. Dat was mijn carrière, totdat ik in 1991 een ernstig verkeersongeval kreeg, waarbij ik nog nét niet mijn nek gebroken had, maar toch zoveel lichamelijke schade dat ik werd afgekeurd. “Ga maar vissen”, werd mij verteld, want dat kon dan nog wel. Na een lange revalidatieperiode ben ik HBO Personeel & Arbeid gaan doen en ik heb ook nog eventjes Rechten gestudeerd, maar ik kreeg het al snel zó druk dat ik dat niet heb afgemaakt. En zo ben ik via de HR-achterdeur weer de sector binnengekomen.”

Waar ben je toen begonnen?
“Het begon met een stage bij P&O van de gemeente Haarlemmermeer, maar ik kwam op een gegeven moment bij Pier K terecht als HR functionaris, want Pier K was toen nog afdeling van de gemeente Haarlemmermeer en werd uiteindelijk verzelfstandigd. Daardoor heb ik al snel het ‘trucje’ geleerd hoe je dergelijke veranderingen moest doorlopen: van CAR-UWO naar cao, van B3-status naar privaat, enzovoorts. Ook bleek al snel dat er veel behoefte was aan de combinatie van inhoudelijke kennis van het werkveld met kennis van HR. Ik werd al snel een soort vraagbaak over allerlei HR-gerelateerde problemen bij collega-instellingen. Ik ben toen eerst maar naar de Kamer van Koophandel gegaan om een eigen bedrijf te starten. Vervolgens kon ik binnen de sector een mooie rol spelen op dit vlak: van kleine adviesopdrachten tot volledige reorganisaties op het gebied van personeel.”

Was dat ook de fase waarin je eerste contacten met de branchevereniging plaatsvonden?
“Ja, dat klopt wel zo ongeveer. Rond 2006 werd er in een netwerkbijeenkomst geopperd dat er een P&O’er in de cao-delegatie - van wat toen nog de VKV heette - zou moeten zitten. Ik had toen niet meteen door dat ze mij erbij wilden hebben, maar dat was wel het geval; zó ben ik er dus bijgekomen. De relaties tussen de VKV en de bonden was toen niet zo goed als die nu is en ik heb toen veel geïnvesteerd in het herstellen en opbouwen van de relaties; veel informele gesprekken voeren en samen pizza’s eten!”

Kan je iets vertellen over wat je in dat begin aantrof?
“Als ik dan even wat verder terug ga in de tijd, zo ongeveer veertig jaar geleden, dan was het zo dat de eerste cao enorm dik en uitgebreid was: duidelijk een afgeleide van een rijksambtelijke regeling en nog vrij generiek. Pas midden jaren ‘80 kwam de eerste cao Kunstzinnige Vorming, maar ook die had eenzelfde soort karakter. Later, toen ik in 2006 via de voorloper van Cultuurconnectie zelf betrokken raakte bij de cao, stelden wij vast dat de cao veel te complex en te ambtelijk was en teveel ‘gestold wantrouwen’. De nieuwe delegatie heeft toen eigenlijk alles van tafel geveegd en is weer ‘achter de tekentafel gaan zitten’. Met een schone lei, als het ware. Die eerste versie werd vervolgens niet geaccepteerd, want het zou een te grote verandering betekenen, zo vond men. Maar het grappige is dat men een paar jaar later zélf vond dat die eerste versie nog steeds te rijk was aan ambtelijke regels. Toen namen vooral musici deel aan het proces en in die periode waren zij niet heel erg genegen tot verandering; dat was toen ook bepalend voor hoe dat proces verliep. Mijn directeur in Hoofddorp (red.: Piet Kiel) grapte altijd: “Musico nemen geen risici”. Begrijp me goed, ik houd veel van deze mensen, maar ik denk dat ik dit wel mag zeggen. Ik ben per slot van rekening er zelf een.”

Wat was volgens jou de rode draad in de cao-onderhandelingen die je hebt gevoerd?
“Het gaat altijd over vertrouwen en over verhoudingen. Als je het voor elkaar krijgt om vertrouwen te kweken dan komt de oplossing al snel in beeld. Je moet je gezamenlijk eigenaar maken van het probleem en het mooie is dat je dan ook gezamenlijk eigenaar van de oplossing wordt. Soms onderhandel je scherp, maar altijd met respect voor elkaar. Dat het zo om vertrouwen draait, werd altijd meteen duidelijk als het minder goed zat: dan kwamen er eerder kleine twistpuntjes naar voren en werd er gestreden om details. Toch kwamen wij er altijd wel uit.”

Alleen door vertrouwen te kweken? Of speelt er meer?
“Vertrouwen speelt zeker een grote rol, maar je moet ook de inhoud, de achtergronden en de achterban kennen. Een ding als een cao moet altijd dienstig zijn aan de inhoud van het werk en die inhoud ken ik. Ik ken de angsten, dromen en gevoelens van de mensen uit de branche, want ik kom zelf ook uit dat nest. Ik weet hoe ze denken. Toen wij bij Pier K op een gegeven moment een fikse bezuiniging moesten doorvoeren, betekende dat dat de formatie met ongeveer veertig mensen moest krimpen. Toen men riep dat er een ‘implementatieplan’ moest komen, was ik achter de schermen al heel ver met het bespreken van loopbaantrajecten met individuele medewerkers, omdat ik samen met hen een nieuw perspectief kon vinden. Daarbij hielp het enorm dat ik zelf uit de praktijk van de kunsteducatie kom én dat ik iets vergelijkbaars eigenlijk zelf ook heb meegemaakt. Toen ik na dat verkeersongeval moest re-integreren, maar in ander werk, werd mij gezegd dat het met mijn carrière in de muziek niets meer werd. Dus ik moest mijn pad herzien; ik kon linksaf of rechtsaf, blijven hangen in de fysieke pijn en bitterheid over de afgebroken carrière, óf een andere weg vinden die mij toch geluk en werkplezier bracht. Als je dit zorgvuldig en met individuele aandacht doet, dan is dat ook goed voor de mensen die blijven: die zien, dat als er wat gebeurt, dat je dan geholpen wordt. Kijk, iemand moeten laten gaan, is erg. Veertig mensen wegsturen, is veel erger. Maar als je één van die veertig bent, is dat het allerergste en dat moet je je steeds realiseren. Dan kan je het ook verdragen wanneer je eens wordt uitgescholden, want je begrijpt het.”

Draait het dan om echte kennis van de achterban? Is het ook een houding?
“Nou, ik ken ook cao’s waarin zaken zijn bedongen waarvan ik weet dat de werknemers en werkgevers dat niets kan schelen. Dat betekent dus dat onderhandelaars hun achterban niet goed kennen. In dat opzicht vind ik dat Cultuurconnectie het uitstekend doet, door een luisterende houding aan te nemen en regelmatig de voelsprieten uit te steken. Maar het klopt dat het ook een houding is: de huidige bestuurders bij de vakbonden hebben oog voor de belangen aan beide zijden van de tafel. Daardoor verlopen de onderhandelingsgesprekken vaak zo goed en bovendien is iedereen nu vaak degelijk voorbereid. Zelfs wanneer het even moeilijk is, worden zaken nog steeds goed besproken en wordt er samengewerkt. Soms moet je dan even met de benen op tafel en niet meteen schorsen als je het niet met elkaar eens bent, want dat gebeurde vroeger nogal eens. Bij zo’n schorsing ging ik dan soms even sjoelen ofzo; om de zinnen te verzetten, maar ook om duidelijk te maken dat we de spanning eraf moesten halen, dat het speelser moest.”

Wat vind jij van de cao nu? Waar ben je het meest trots op?
“De verschillende mogelijkheden binnen de wet worden nu goed benut en deze cao is behoorlijk modern. Ik ben zeer trots op de installatie van de Sectorale Adviescommissie Kunsteducatie (SOK), want als men gedwongen is een arbeidsrelatie te moeten verbreken, dan is het wel een uniek orgaan waarop men kan terugvallen. Daarnaast ben ik altijd trots geweest op de wijze waarop ik de relatie met mensen aan de andere kant van de tafel heb kunnen vormgeven. (lachend) Soms, als ik wist dat het er echt op aan kwam, ging ik met de auto samen met een onderhandelingspartner van de vakbonden naar een vergadering en dan waren wij er halverwege altijd al uit!”

Cultuurconnectie speelt binnen de sector een belangrijke rol rondom de Arbeidsmarktagenda. Hoe verhoud jij je tot dit onderwerp en hoe zie je de rol van Cultuurconnectie daarin het beste tot uiting komen?
“Opnieuw, draait het hier om gezamenlijke belangen. Ook al is Cultuurconnectie traditioneel gezien en in zijn meest strikte definitie een werkgeversvereniging, ik denk niet dat de positie van Cultuurconnectie in dit dossier zo schizofreen is. De belangen zijn meer gedeeld dan je misschien denkt, vooral als je niet meteen uitgaat van een soort traditionele tegenstelling in de belangen. Als het gaat om het oplossen van een problematiek dan is hét belang al-tijd een gedeeld belang; iedereen zit in dit ecosysteem en ook de organisaties met een traditionele werkgeversrol hebben belang bij goed functionerende, blije en tevreden werknemers, én een sector waarin men wíl en kán blijven werken. Dat dat inzicht er is, zie je al in hoe Cultuurconnectie binnen de Arbeidsmarktagenda opereert, namelijk faciliterend, adviserend naar de leden en met een duidelijk ambassadeurschap voor de branche in de lobby voor kunst, cultuur en (natuurlijk in het bijzonder) de kunst- en cultuureducatie. In het cao-overleg zijn wij nu ook al bezig met een sociaal arrangement voor zzp’ers en kijken wij er naar hoe onderwerpen zoals redelijke beloning goed geregeld kunnen worden. Zelfs als je kijkt naar de ontwikkeling van flexibilisering en het ontstaan van netwerkorganisaties en collectieven, dan geldt eenzelfde gemeenschappelijk belang. Het is belangrijk om te realiseren dat ook in het opdrachtgeverschap er goed gekeken moet worden naar het uitbalanceren van belangen; het benadrukken van tegenstrijdigheid vanuit een traditionele rolverdeling is geforceerd en komt niet overeen met mijn beleving van de realiteit, ook niet de realiteit aan de onderhandelingstafel. Als gezamenlijkheid je vertrekpunt is, dan word je steviger. Als je dat niet doet dan keert de wal het schip.”

Je gaat nu aan de slag als wethouder. Een nieuwe rol, met andere vrijheden en andere restricties. Hoe kijk jij naar die nieuwe rol voor jezelf en die van de gemeente?
“Ik zit al een tijdje in de politiek. Op een gegeven moment wilde ik niet langer aan de zijlijn staan, maar meebeslissen, sturen. Ik ben daarom 8 jaar geleden als raadslid aan de slag gegaan voor mijn partij (red.: Heerhugowaardse Onafhankelijke Partij, H.O.P.), want die paste goed bij wat ik wilde en wat mijn ambities waren. Ik ergerde mij aan de ‘disconnect’ tussen politiek en burgers: inspraak is bij mij ‘beginspraak’. Meteen in gesprek gaan met betrokkenen. En ook hier kan ik het niet laten: ook bij de gemeente ben ik vooral begonnen met het kweken van wederzijds vertrouwen. We hebben op die manier al best heel snel een akkoord met de voltallige gemeenteraad weten te realiseren, iets waar ik best trots op ben. Wel zie ik al enkele uitdagingen liggen: ik zie in gemeenteland dat er veel aandacht uitgaat naar podia en de façade van het cultuurbestel en veel minder aan cultuureducatie. Ik wil dat graag omdraaien.”

Nu de Rijksoverheid en de Raad voor Cultuur inzetten op een regionale culturele infrastructuur, wat betekent dit voor jou en de gemeente Heerhugowaard?
“Ik kan mij helemaal vinden in die gedachte: hoe dichter je staat op de maatschappij en de burger, des te beter kun je effectief sturen en beïnvloeden. Daarnaast kun je gemakkelijker informatie ophalen en inspelen op behoeften. Ik vind die ontwikkeling dus erg zinvol.”

Heb je nog wijze raad of adviezen voor de leden van Cultuurconnectie?
“Aan de directeuren van de leden adviseer ik om vooral de rol van kunst- en cultuureducatie binnen het maatschappelijk leven te benadrukken; kunst en cultuur heeft al waarde op zich zelf, maar het stimuleert ook de persoonlijke ontwikkeling van mensen en het voorkomt daarmee ook allerlei problematiek, zoals bij de jeugd bijvoorbeeld. Op dat laatste ben ik zelf heel scherp, want ik heb als wethouder ook jeugdbeleid in mijn portefeuille. En als het gaat om het onderhouden van relaties tussen kunst-/cultuurorganisaties en hun lokale stakeholders, zoals de gemeentelijke overheid, dan adviseer ik iedereen ook om vaak en snel te communiceren met betrokkenen, vooral de nieuwe raadsleden die nu zitting nemen. Ook bij een gemeente is de organisatiecultuur heel hardnekkig: als je te lang wacht met het vertellen van je verhaal, dan zitten nieuwe raadsleden in dezelfde flow waar de vorige raadleden in zaten, hebben dezelfde beeldvorming en dat is niet iets wat nou direct in je voordeel gaat werken. Je moet dus gelijk contact leggen met nieuwe raadsleden.”

Opnieuw die communicatie…
“We blijven mensen, het blijft altijd een gesprek. Geef elkaar een lift onderweg naar de toekomst, dan kom je er wel uit, vaak al vóórdat je op de bestemming bent aangekomen.”

Voor meer informatie: